Ethiopië is een graanland, met oude granen als tarwe, teffe, gerst en sogrhum. Voor veel Ethiopische volkeren was gerst het belangrijkste voedsel, voor de Oroma was gerst zelfs lange tijd het enige gewas dat zij verbouwden. Gerst verschafte hen voedselzekerheid, en bracht hen van hun nomadisch naar een agrarisch bestaan. Het wordt door hen als het heiligste gewas beschouwd. Zij bezongen het als de 'koning der granen', je zou er dapper en strijdbaar van worden. Kinderen kregen zowel rauwe als geroosterde gerst te eten, en nog.
Gerechten met gerst in Ethiopië zijn gerstepap (merqa en kinche) en dranken van geferementeerde gerst (tela, zurbegonie, bequre, borde en arequie), . . . .
Een ander Ethiopisch graan is Ethiopische haver of Avena abyssinica. Het groeit uitsluitend in de hooglanden van Ethiopië.
De Ethiopische keuken is rijk aan gefermenteerde producten. De bekendste zijn de broden injera , difo-dabo en ambasha, de alcoholische dranken tella, areki en tej. Een minder bekend gefermeteerd product is kocho, een ferment dat is gemaakt van de Enset of valse banaan