In Nederland zijn zo'n 2000 landrassen beschreven. Omdat deze veelal zijn vernoemd naar een plaats of streek kan het zijn dat er veel doublures zijn, soorten die genetisch identiek zijn, maar op verschillende plaatsen voorkomen. De landrassen worden wel in de volgende groepen ingedeeld:
de ruwkaf Essex-groep - Triticum aestivum subsp aestivum
In 1835 is in Zeeland het Engelse tarweras Whittingtont geïntroduceerd, in 1853 opgevolgd door de Ruwkaf Essex. Deze had een grotere opbrengst dan de vertrouwde Zeeuwse tawe, maar was minder winterhard. In Zeeland was de essex een groot succes, in de noordelijkle kleigebieden zou dat de wel winterharde Engelse Squarehead worden.
de Kleefse groep - Triticum aestivum subsp aestivum
Het Ruig Kleefs landras is afkomstig uit de Duitse grensstreek van Kleef, Goch en Geldern. Het is een rode tarwesoort, net als de Zweedse borstvete. Hij heeft geen kafnaalden en heeft rode graankorrels. Landrassen uit deze groep zijn onder andere Angelris, Rode baard, Kleefse ruw- of ruigharige, Rode Hooglandse en Echeltarwe. Komt alleen nog in Duitsland voor, niet in ons land.
de Gelderse groep - Triticum aestivum subsp aestivum
De Gelderse groep omvat een groot aantal landrassen, waaronder Gelderse rode of Gelderse ris, Rosse tarwe, Klare ris, Gladde ris, Groninger Ommelander, Oldambster en de Limburgse kleine rode. Ris - ook wel rijs - is een benaming die is ontleend aan het Perzische brizi, een langkorrelig graansoort betekenend, en ook terug te vinden in de geslachtsnaam van rijst, Oryza.
de Gelderse groep - Triticum aestivum subsp aestivum
De oorsprong van de Gelderse landrassen ligt in Oost-Europa, het groeigebied in de provincies Gelderland en Limburg.
de Squarehead groep - Triticum aestivum subsp aestivum
De quarehaead of dikkop is een tarwesoort dat in 1865 in Groot Brittannië is ontdekt en al snel in Nederland werd geïtroduceerd, rond dezelfde tijd als de introductie van de Essex. De Squarehead zelf was niet erg succesvol, en werd te kort verbouwd om zich aan de Nederlandse omstadigheden te kunnen aanpassen. Uit de kruising met de Gelderse ris is de Wilhelmina groep ontstaan een succesvoller groep landrassen. De Wilhelmina zel is maar tot 1935 verbouwd.
de Zeeuwse groep - Triticum aestivum subsp subsp aestivum var albinum
Het verspreidingsgebied van de Zeeuwse landgroep strekt zich uit over Zeeland, Vlaanderen en Noordwest-Frankrijk en Essex. Zeeuwse witte tarwe heeft geen kafnaalden.
Voor de vroegste geschiedenis van de Nederlandse tarwe zijn we aangewezen op zulke archeologische vondsten. De vondst in Limburg omvat mengsels van drie tarwes, eenkoorn, emmer en gewone tarwe. Ze dateren van 4000 voor Christus.
Hoe het gegaan is, wanneer en met welk tempo is niet duidelijk, wel dat geleidelijk aan gewone (brood)tarwe de standaard werd in ons land, met een bijrol voor spelt. Net als elders in Europa werd in ons land ten tijde van Karel de Grote, in de 9e eeuw, broodtarwe verbouwd. Deze werd onder meer gebruikt voor het maken van hosties. De velden waar de tarwe voor hosties werd verbouwd, heetten hostievelden. In de Middeleeuwen komt de tarwe van de Zeeuwse kleigronden en uit Gelderland; de grond in provincies als Noord-Holland, Groningen en Friesland was te drassig voor tarwe.
Terwijl de burgerij het moest doen met zwaar brood van gerste en rogge, genoten de rijken in de vroege Middeleeuwen van brood van rogge en tarwe en van 100% tarwebrood. Daarbij speelde de prijs een belangrijke rol. Rogge was relatief goedkoop en werd overal in ons land (boven de rivieren) verbouwd. De bevolkingsgroei in de vroege Middeleeuwen dreef de prijs van tarwe alleen nog maar verder omhoog.
Nadat de benodigde tarwe aanvankelijk werd ingevoerd, werd geleidelijk aan meer landbouwgrond geschikt gemaakt voor de tarweteelt. Het graan werd verhandeld op de graanmarkten (korenmarkten), waarvan de oudste de Utrechtse Neude was. Mede door de opkomst van industriemolens ontwikkelde Amsterdam zich in de loop van de 16e eeuw tot de centrale graanmarkt van West-Europa.
Tot de oudste beschrijvingen behoort die van De Lobel (1581), die ghemeyne terwe beschrijft - gewone zachte tarwe -, ghebaerde terwe en tweederley terwe (Triticum turgidum), in die tijd ook wel Roomsche terwe geheten. Eenkoorn werd ook wel Sint Peeterskoorn genoemd.
Van de oudste tarwes is overigens vrij weinig bekend, pas in de 18 e eeuw worden ze systematisch beschreven, en in herbaria uit die tijd tref je nauwelijks tarwe aan. Wat we wel weten, weten we dankzij schilders als De Heem en Mignon, die in de 17 e eeuw op veel schilderijen tarwe af beeldden, merendeels de ongenaalde Zeeuwse tarwe.
In de tweede helft van de negentiende eeuw leidde Darwin's evolutietheorie (1859) geleidelijk aan tot wetenschappelijker benadering van plantenveredeling. Aan de Wageningse Rijkslandbouwschool, de latere universiteit, werd vanaf de jaren tachtig begonnen met het kruisen van tarwesoorten. De landrassen avant la lettre speelden daarbij een belangrijke rol.
De term landras dateert uit 1908. Onder landrassen werden populaties of klonen van planten- en dierensoorten verstaan die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de milieuomstandigheden van een specifiek gebied, zonder noemenswaardig menselijk ingrijpen. Veel landrassen werden vernoemd naar de regio's waar ze werden aangetroffen, zoals de ongenaalde Zeeuwse groep landrassen en de Gelderse groep landrassen met é´n topnaald. Broekema voegde er in 1933 nog de Essex en de Squarehead (Dikkop) aan toe, hoewel deze strikt genomen (nog) geen landras waren. Zij moesten zich nog bewijzen. Een vijfde groep, de Kleefse groep, zou een grote groep cultivars omvat hebben, in ons land merendeels voor komend in het kleiig rivierengebied.
Uit de ontwikkeling van nieuwe rassen op de Rijkslandbouwschool kwam de Gekruiste Spijk Ic voort, vernoemd naar de proeftuin van de school, in 1901 vernoemd naar koningin Wilhelmina. Het was één van de succesvolste, meest productieve tarwes uit die tijd. Twee jaar later werd ze afgetroefd door een kruising van de Wilhelmina met de Essex gladkaf. Kort voor de Tweede wereldoorlog bestond de helft van het hele Nederlandse tarwe-areaal. uit deze 'Juliana'.
Het succes van de Juliana is mede te danken aan de Tarwewet van 1931, die regelde dat het gebruik van buitenlandse tarwe in de broodbakkerij aan banden werd gelegd. Toen de Wet van kracht wrrd, werd alleen op kleine schaal brood gebakken van Zeeuwse tarwe,
De Wet voorzag onder andere in een toeslag op de prijs van tarwe om het boeren gemakkelijker te maken tarwe te verbouwen. Buitendien werd bij het Maal- en menggebod bepaald dat hoogstens 20% buitenlands meel bijgemengd mocht worden. Hierbij moet worden opgemerkt dat de toen voorhanden zachte tarwe door het lage eiwitgehalte niet geschikt was voor
In korte tijd groeide het tarwe-areaal explosief, van 57.000 hectare naar 153.900 hectare. Het klinkt positief, maar de bakkwaliteit van de Nederlandse tarwe bleef ver achter bij die van de buitenlandse. De Tarwewet had wel gezorgd voor grote opbrengsten in volume, maar haalde het qua eiwitgehalte bij lange na niet bij de buitenlandse tarwes die 13% eiwit of meer bevatten. In rap tempo haalde de Juliana-tarwe de Wilhelmina-tarwe, van 2% van het winterareaal in 1931 - bij de inwerkingtreding van de wet - naar 52% bij het uitbreken van de oorlog.
Na de Tweede wereldoorlog zouden vanaf de jaren vijftig de nieuwe rasen elkaar in rap tempo opvolgen. Het maal- en menggebod werd pas in 1963 ingetrokken. Inmiddels was de mengverhouding bepaald op 35% binnenlandse tarwe. De meeste tarwe kwam uit de Verenigde Staten, Canada en Argentinië. Met de nieuwe Europese gemeenschap, de voorloper van de Europese unie, werd een streep gezet door het protectionistisch beleid, met als gevolg dat aanvankelijk de Franse tarwe de Nederlandse verdrong. Niet lang daarna nam Duitse tarwe het stokje over.
Nog steeds dicteren goedkope en goed bakkende buitenlandse tarwes de markt. Alle stimulerende maatregelen van de laatste decennia ten spijt, maken tarwe voor de Nederlandse boer geen commercieel interessant gewas. De lage prijs op de wereldmarkt is voor de relatief kleinschalige Nederlandse producenten van baktarwe simpelweg niet haalbaar.
Er is gelukkig steeds meer aandacht voor streekproducten en het 'betere' brood waarvoor een eveneens 'betere' prijs wordt betaald. Dat creëert mogelijkerwijs nieuwe kansen voor de teelt van oude landrassen.
En misschien leiden de Klimaat- en Coronacrises van 2020 al op korte termijn tot een andere kijk op globalisering.