De gerst die we in de winkel kopen is een graan dat af stamt van wilde gerst, Hordeum spontaneum. Dat is een eenjarige plant met lange, smalle bladeren en lange, dunne aren. De gecultiveerde gerst kent eenjarige en tweejarige soorten. De eerste wordt zomergerst genoemd, de tweede wintergerst.
De wilde gerst heeft één rij aartjes die gedrieën aan de aarspil (archis) staan. Net als veel andere planten uit het geslacht Hordeum is daarvan alleen het centrale aartje vruchtbaar. De andere twee aartjes zijn 'verminderd' vruchtbaar. Dat is ook het geval bij gecultiveerde twee-rijige (mout)gerst, die in veel bieren wordt gebruikt, maar niet bij vier- en zesrijige gerst, waarvan de laatste zeer eiwitrijk is en als veevoer wordt gebruikt. De gecultiveerde soorten zijn meestal zelfbevruchtend, wilde gerst is dat niet.
De gecultiveerde gerst wordt onderscheiden in
Er is nog een tweede zesrijige gerst, de agriocrithon, maar dit lijkt een hybride van de Hordeum sponteanum, de wilde gerst, te zijn en niet van de Hordeum vulgare.
En de tijd staat niet stil. Momenteel wordt geprobeerd droogte-resistente gerst te ontwikkelen uit wilde muurgerst (Hordeum murinum) en zout-resistente gerst uit wilde zeegerst (Hordeum marinum). Al langer heeft men bolgerst (Hordeum bulbosum) in het vizier om bestaande gerstsoorten ziekteresistenter te maken. Zelfs wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een heel nieuw gewas (Tritordeum) uit tarwe en Chileense gerst (Hordeum chilense).
De veelal nomadische volken uit de prehistorie verzamelden wilde gerst, net als de korrels van veel andere wilde grassen, zeker 10.000 jaar voor de eerste domesticatie. De oorspronkelijke groeigebieden van gerst bevonden zich waarschijnlijk in de hooglanden van Ethiopië en het zuidoostelijk deel van Azië, onder meer in Tibet.
De oudste vondst van gecultiveerde twee-rijige gerst is in Syrië gedaan, in Tell Abu Hureyra. De oudste fossielen van zesrijige gerst dateren uit het achtste millennium voor Christus, die van naakte gerst uit het zevende millennium, beide in Ali Kosh.
De vroegste gerstculturen bevinden zich overwegend in de Vruchtbare sikkel, een gebied dat zich uitstrekte van de Nijldelta via Syrië en het zuiden van Turkije en de stroomgebieden van de Euphraat en de Tigris tot aan Afghanistan. Men neemt aan dat gerst onafhankelijk van elkaar gedomesticeerd is, met één bron in de Vruchtbare sikkel en één 1500-3000 kilometer meer oostelijk in Centraal-Azië. Vanuit deze tweede bron vindt gerst zijn weg naar Oost- en Zuid-Azië, en vanuit de Vruchtbare sikkel betreedt gerst het Europees continent, vermoedelijk in het zevende millennium voor Christus. Het zal nog millennia duren voor heel Europa gerst kent.
Volle gerst heeft meer celwanden dan veel andere granen, en verteert daardoor langzaam. Gepelde gerst en geplette gerst zijn sneller beschikbaar vertering.