top
Amorphophallus
Araceae
Amorphophallus
Amorphophallus op de site
Amorphophallus konjac (konjacplant)

Amorphophallus

Wie een beetje vertrouwd is met Latijn, zal de naam van dit plantengeslacht onmiddellijk in verband brengen met het mannelijk geslachtsdeel. En dat is correct. Precies dat is was de naam van het plantengeslacht betekent: een vormeloze penis.

De bedenker van dat alles is de Nederlands botanicus Blume, die de plant in 1825 in Indonesië ontdekte en benoemde. Het was het begin van de exploratie van een geslacht dat inmiddels is uitgegroeid tot een geslacht met een tweehonderdtal plantensoorten.

De Amorphophallus behoren tot de familie van de aronskelken, net als de Colocasia esculenta, die we kennen als de taro. Wanneer je de bloeiwijze en de knolvorm van de taro met de Amorphophallus met elkaar vergelijkt, zie je dan ook grote gelijkenissen.

De bloeiwijze is karakteristiek voor alle planten in geslacht, met onderscheid naar staande en zittende bloeiwijzen. Deze bestaat uit een bloeikolf (spadix), omgeven door een schutblad (spatha of bloeikrans) in de dezelfde of een verwante kleurstelling als de bloeikolf. Aan de bloeikolf groeien zowel de vrouwelijke (onderste gedeelte) als de mannelijke bloemen. Vanwege de onaangename aasgeur van de bloemen - een geur die wel wordt vergeleken met die van de doerian - worden de bloemen van deze plantensoort wel 'lijkbloemen' genoemd.

De planten hebben grote ondergrondse knollen. Pas na de vegetatieve fase (meestal zodra de bladeren verdorren) begint de generatieve fase (bloemen en vruchten). De knollen zijn plat of licht afgeplat, sommige zijn licht cilindrisch en onregelmatig langwerpig, zodat ze op wortels lijken. De beschermende buitenste laag van de knol is vaak voorzien van uitsteeksels, dit zijn potentiële uitlopers.

De bloeiwijze in een solitaire kolf, die meestal pas verschijnt wanneer de bladeren al verdord zijn. De bloem gaat aanvankelijk verscholen in een groot schutblad. De onderste bloemen zijn vrouwelijk, de mannelijke bloemen zitten in het bovenste deel van de kolf, met helemaal in top de appendix, een gedeelte met steriele bloemen. Na de bevruchting door insecten gaat de bloeiwijze verloren, behalve het onderste vrouwelijk deel, dat vruchten zet. Vaak zijn dat fel gekleurde besjes -oranje-rood, soms blauw, soms wit - , een invitatie voor vogels die voor de verspreiding van het zaad moeten zorgen. De vruchtjes bevatten één of twee elliptische zaden, soms meer. De bloei duurt vaak maar enkele dagen.

Om zijn penetrante geur te verspreiden maakt de plant gebruik van warmte, die hij zelf genereert. Hij beschikt over energiefabriekjes, de mitochondriën, die ervoor zorgen dat de spadix wordt opgewarmd tot een temperatuur die tot wel vijftien graden boven de omgevingstemperatuur kan zijn. Daarbij branden de mitochondriën volledig op.

Ondergronds slaat de plant energie op in een verdikte wortel, knol, die tot enorme proporties kan uitgroeien, zoals bij de olifantspootyam, de Amorphophallus paeoniifolius . De knol bevat zetmeel en het glucomannan, een polysacharide

Oorsprong en verspreiding

De grootste concentratie van Amorphophallus-soorten ligt in Zuidoos-Azië. Maar weinig soorten vind je buiten deze regio. Van de tweehonderd soorten groeien er vijfentwintig alleen al in Indonesi&eum;, waarvan er achttien endemisch zijn.

Van de eetbare soorten zijn de Amorphophallus konjac, de Amorphophallus paeoniifolius en de Amaorphophallus oncophyllus de bekendste. Ze komen in het wild voor en worden geplukt, maar hoofdzakelijk de gecukltiveerde soorten zijn voor consumptie. De Amorphophallus is een plantensoort die zich in het wild goed blijkt te kunnen aanpassen aan verschillende soorten habitats, van hoogland tot laagland, en die wordt aangetroffen in oerbossen en op akkers en in tuinen. Hij wordt ook aangetroffen op de oevers van rivieren en kalkgronden. Amorphophallus is verspreid in Afrika, Madagaskar, India, Azië en Australië.

De plant is gemakkelijk te verbouwen doordat hij zo weinig eisen stelt aan zijn groeiplaats. Zelfs droge grond en veel schaduw zijn geen probleem.

Taalkundige aspecten, etymologie

Nomenclatuur

De soortnaam is ontleend aan het Griekse woord voor vormloos 'amporpos', de naam die de soort is gegeven door de Nederlandse botanicus Blume in 1834.

Soorten

Op de site zijn drie afzonderlijke artikelen opgenomen gewijd aan de drie belangrijkste eetbare Amorphophallus-soorten, De Amorphophallus konjac (konjac), de Amorphophallus paeoniifolius (olifantenpootyam) en de Amporphophallus oncophyllus (porang). In Indonesië kent men er nog enkele, die zij het sporadisch als voedselbron of medicijn gebruikt worden.

Amorphophallus oncophyllus

De porang is de Indonesische konjac. Vooral in de laatste decennia is het van een plant voor lokaal gebruik een steeds belangrijker exportproduct geworden, omdat de knol een zeer behoorlijke kwaliteit meel oplevert. In Japan wordt de porang net als de konjac gebruikt voor de productie van de noedels. In Indonesië is het verbeteren van de kwaliteit van dit meel - dat vaak teveel zetmeel bevat en te weinig glucomannan - eerste prioriteit.

Amorphophallus konjac

De konjac of suweg is de bekendste soort, dankzij de populariteit van de glutenvrije en calorie-arme konnyaku noedels die ervan gemaakt worden. De bloeiwijze is paars-rood (bloeikolf of spadix), omgeven door een schutblad (spatha) dat of ook paars-rood is of lichter van tint, met paars-rode accenten. Het meel dat van de knol wordt gemaakt, levert een kwalitatief hoogwaardig glucomannan-meel, dat onder naam konjac te koop is, en wordt gebruikt als bindmiddel.

Amorphophallus variabilis

De walur heeft een gele, roze of paarse bloeiwijze in een vrij bleke trechter. De top van de kolf is niet afgerond zoals bij de porang, maar langwerpig (vandaar de naam acung, wat naar boven gericht betekent). In het verleden werden in de omgeving van Jakarta de bladeren, vruchtkolven, bladstelen en vruchten gekookt als groenten nadat de schil was afgeschraapt. Tegenwoordig wordt alleen de knol gegeten, zij het alleen lokaal. De knol wordt geraspt of gestampt, en gekookt in bananenbladeren. De bladeren worden gebruikt als voedsel voor kaloi vissen in vijvers.

Amorphophallus muelleri

Deze plant wordt naar zijn Indonesisch benaming de witte iles - iles putih - genoemd. Net als de walur heeft de witte iles bij iedere bladaansluiting bruinzwarte 'tumoren' , de broedbollen. Hierin onderscheidt de iles-putih zich van de suweg, die geen broedbollen heeft.

De iles putih groeit behalve in Indonesië op de Indiase Andaman eilanden in Myanmar en Thailand, aan de rand van teakbossen, op rivieroevers, en in de schaduwrijke omgeving van bamboe. Je vindt de plant in Java ook in tuinen, hij is niet op grote schaal gecultiveerd.

Amorphophallus paeniofolius

Van alle hier genoemde soorten is deze olifangtenyam vooral beroemd om zijn imposante bloeiwijze. Maar niet alleen daarom, ook de knol is opmerkelijk (groot) en meer dan de andere hiervoor genoemde knollen geliefd als groente. In India - waar hij suran wordt genoemd - zie je de knol ingemaakt, in gemengde pickles, maar ook als traditioneel bereid (koken, stomen, pureren) als vervanger van aardappels of andere knolgewassen.

Bronvermelding update januari 2023

1. Amorphophallus in the wild and cultivationStweart McPherson en Wilbert Hetterscheid, (2011) The Plantsman (New Series). 10. 90 - 97. 2. Ecological role and potential extinction of Amorphophallus variabilis in Central Java, Indonesia | Baiq Farahatul Wadihah, Biodiversitas Volume 23, Number 4, April 2022 E-ISSN: 2085-4722 Pages: 1765-1773 ISSN: 1412-033X DOI: 10.13057/biodiv/d230407 3. Amorphophallus: Is het wel een plant?Wilbert Hetterscheid, Arbor Vitae 2007 no. 3 4. Amorphophallus | Root crops NRI Appropedia 5. Konjak| Konjac foods 6. Konjac powder, know what you eat | CalorieSlism