Soortgelijke starters zijn Kōji [Japan], Nuruk(gyon) [Korea], Murcha [India en Nepal], Bahn men [Vietnam], Paeng [Laos], Loog Pang [Thailand], Mochi kouji [Myanmar], Mae Domba [Cambodja], Ragi [Indonesië en Maleisië] en Bubod [Philippijnen].
Het bijzondere aan de Chinese qū-cultuur is de grote verscheidenheid aan zetmeelbronnen (granen en bonen), schimmels, gisten en bacteriën. Japanse Kōjiculturen bijvoorbeeld hebben bijna alle rijst als uitgangspunt, met als schimmel de Aspergillus oryzea. Hoe rijk de Chinese qū-cultuur is, blijkt uit onderstaand overzicht, dat niet eens bedoeld is uitputtend of volledig te zijn:
Deze enorme diversiteit biedt de gelegenheid om voor een specifieke toepassing de meest geëigende starter te kiezen, of het nu gaat om Jiang you (酱油 sojasaus), Cu (醋 azijn), Sufu (豆腐 tofu), daijiu of Doubanjiang (豆瓣醬 bonenpasta).
Traditioneel ontbreekt in China een infrastructuur zoals Japan die kent met kōji. Veel qū's worden thuis, in het dorp of in kleine fabriekjes gemaakt, waarbij de bereiding meer dan in Japan 'op gevoel' gaat. Daardoor is de diversiteit groter, maar de kwaliteit minder constant dan die van kōji.
De techniek is voor het eerst beschreven in de Zhouli, een geschrift dat dateert van 150 jaar voor Christus uit de Zhou dynastie, waarin is beschreven hoe qū wordt gebruikt bij het fermenteren van vlees.
Het Chinese teken voor qū, dat in de eerste eeuw na Christus ontstaan, verwijst naar het ontstaan van qū. Het teken wordt gevormd uit de tekens voor bamboe en chrysanthemum, een verwijzing naar hoe rijst in een mandje van bamboe werd gelegd en geleidelijk aan geel kleurde, zoals de kleur van een chrysanth.
De oudste beschreven recepten staan in de Qímín Yàoshù, een boek uit het jaar 544 dat 1.500 jaar agrarische en culinaire geschiedenis van China beschrijft. Het omvat negen soorten qū en 37 daarop gebaseerde bereidingen van wijn.