top
Phaseolus vulgaris
Gewone bonen
De gewone boon
DE GEWONE BONEN OP DEZE SITE
GEWONE BOON | PHASEOLUS VULGARIS

GEWONE BOON (PHASEOLUS VULGARIS)

Phaseolus vulgaris is de commercieel belangrijkste Phaseolussoort. Hij omvat bonensoorten als de sperzieboon, de witte en de bruine boon, de nierboon (kidneybean) en de flageolet.

De planten in dit geslacht zijn van nature klimmers, maar tot de geteelde soorten behoren zowel klimmers als struiken. Als weinig andere planten heeft de boon zich aan de meest uiteenlopende omstandigheden weten aan te passen. Maar hij ontwikkelt zich het best bij een gemiddelde temperatuur van 18-30° gedurende het groeiseizoen. De plant houdt van regelmatige neerslag en relatief koele nachten.

Mede door zijn lange teeltgeschiedenis en zijn ruime verspreiding is de variatie onder de gewone bonen groot. Dat komt tot uitdrukking in de vorm en de grootte van de planten, struiken en klimmers van uiteenlopende hoogte, de vorm en de kleur van de bloemen, de peulen en de zaden. De hoofd-kleurschakering van de bloemen is wit, roze of paars, van de peulen groen, geel, zwart of paars. De kleur van de bonen loopt sterk uiteen, en deze kunnen bovendien gevlekt of gespikkeld zijn.

De gewone boon wordt onderscheiden in typen naar eiwitgehalte, naar de geschiktheid om vers verhandeld te worden, naar de eetbaarheid van de peul en naar de grootte van de zaden. Naast het uitgebreide assortiment peulen dat vers verhandeld wordt, worden de meeste peulen gedroogd en gepeld, waarna de zaden gedroogd verhandeld worden. Door deze behandeling blijven de bonen onbeperkt houdbaar.

BRUINE BOON

De bruine boon heeft de reputatie een oer-Hollandse boon te zijnen een 'stukkoker'. Maar de kleinere exemplaren kunnen ook bereid worden zonder deze te laten exploderen.

SNIJBOON

Snijbonen wordt de hele peul gegeten, na deze fijn gesneden te hebben, net als bij de pronkboon gebeurt, die overigens tot de Phaesolus coccineus behoort. De huidige soorten hebben weinig of geen 'draad'.

WITTE BOON

Witte bonen worden in ons land traditioneel gegeten in combinatie met snij- of pronkbonen, en zijn niet bepaald populair. Misschien daarom wel zie je deze boon zo vaak in tomatensaus gedompeld.

NIERBOON (KIDNEYBOON)

De nierboon kennen we vooral onder zijn Engelse naam kidneyboon, en in de vorm van de Italiaanse borlotti. Vooral de rode nierboon vindt vaak zijn weg in chili con carnes.

FLAGEOLET

De flageolet is eveneens een nierboon, maar wordt in tegenstelling tot (alle) andere nierbonen niet rijp, maar juist onrijp geplukt en gegeten.

SPEKBOON

De spekboon is een variant op de sperzieboon. Het is een staakboon, die zowel vers als gedroogd gegeten wordt. Een klassieke boon voor het noorden van ons land en dat van Duitsland.

KIEVITSBOON

Deze als een kievitsei gespikkelde boon wordt in Italië borlotto genoemd.

HARICOT VERT

Feitelijk is een haricot vert het Franse woord voor (iedere) groene boon. Er wordt de jonge, dunne en vooral rechte jonge sperzieboon onder verstaan. Voor de teelt worden speciale variëteiten van de sperzieboon gebruikt.

SPERZIEBOON

De sperzieboon, één van de meest verbreide 'mange-touts', vermaard om zijn vlezige peul, gecombineerd met malse maar kleine zaadjes. Wordt niet gedroogd.

Oorsprong en verspreiding

Net als de Phaseolus lutanus (limaboon) is ook de Phaseolus vulgaris uit twee Phaseolus aborigineus stammen ontwikkeld in respectievelijk de zuidelijke Andes en Midden-Amerika.

Iedere huidige boon is terug te voeren op deze twee stammen. Het was één van drie gewassen in het Milpa-systeem, een landbouwmethode waarbij drie gewassen de drie zusters genoemd, van elkaars voordelen gebruik maakten.

Behalve in Centraal Amerika komt de soort in het wild voor in de Andes, Venezulea, Colombia, en buiten de Nieuwe Wereld in Senegal, Thailand en Indonesië.

De jaarproductie van de gewone boon bedraagt ruim 40 miljoen ton, waarvan iets minder dan de helft in de vorm van verse bonen wordt verhandeld, de rest in gedroogde vorm.

Taalkundige aspecten, etymologie

De geslachtsnaam Phaseolus is in de negentiende eeuw gevormd uit de Griekse woorden 'pachys', wat dik of verdikt betekent, en 'rhiza', het woord voor wortel. Vulgaris betekent 'gewoon'

DE DRIE ZUSTERS

Een belangrijke, traditionele vorm van landbouw is Milpa, een woord dat is afgeleid van het woord mil-pa, dat in het Nahuatl (de taal der Azteken) "naar het veld" betekent.

Milpa is een cyclus van twee jaar verbouwen, waarna de grond acht jaar braak ligt. Maya's en andere Midden-Amerikaanse volken ontwikkelden dit systeem zo'n 5.000 jaar geleden. De cyclus omvatte de drie voor hen belangrijkste gewassen: maï, limabonen en pompoen, de drie zusters genoemd. Het grote voordeel van het milpa-systeem is dat de bodem zichzelf herstelt en er voor een goede opbrengst geen aanvullende bemesting nodig is. In de vorm van de Drie Zusters bestaat het Milpasysteem zo lang als de jongste van de drie gewassen, bonen, die rond drieduizend jaar geleden gedomesticeerd werden. Tegenwoordig maakt ook chilipeper deel uit van het Milpasysteem.

De drie gewassen profiteren van elkaar: de maïs dient als structuur voor de bonen om te klimmen en maakt het plaatsen van stokken overbodig, de bonen zorgen voor de stikstof in de bodem die de andere planten gebruiken, en de pompoen bedekt de grond die daardoor vocht vast houdt en belemmert de groei van onkruid.

Ook qua voedingsstoffen zijn de drie gewassen aanvullend; maïs levert de koolhydraten, maar mist de aminozuren lysine en tryptofaan die het menselijk lichaam nodig heeft om eiwitten en niacine te maken, maar bonen bevatten beide, naast voedingsvezels en vitamine B2 en B6. Pompoen bevat veel vitamine A. Samen vormen zij de ingrediënten voor een traditioneel gerecht succotash.

Gezondheidsaspecten

Voedingswaarde, gezondheidsrisico's

In rauwe bonen zit de giftige stof phytohaemagglutinin. Deze wordt door koken afgebroken.

Samenstelling per 100 gram rauw product

BRONVERMELDING UPDATE SEPTEMBER 2019

Pachyrhizus, promoting underutilized crops | M. Sørensen, International plant genetic resources institute Vigna | Wikipedia (EN) Vigna subterranea | P.C.M. Jansen, 1981 in Agric Res Rep 906, via Prota4U, Plant resources of Tropical Africa, Wageningen