Er zijn meer benamingen van deze ui stengel-ui en grove bieslook. In 'botanisch Engels' gebruikt men de tweedeling 'scallions - spring onions' voor respectievelijk om het groen geteelde uitjes met een lange witte schacht (scallions) en niet of nauwelijks bolvorming, en uitjes met een korte schacht en (witte) bolvorming (spring onions). Maar ook in het spraakgebruik, en in veel recepfen, gebruikt men de termen door elkaar.
De Engelstalige Wikipedia legt het onderscheid als volgt uit: Allium fistulosum, the Welsh onion, also commonly called bunching onion, long green onion, Japanese bunching onion, and spring onion, is a species of perennial plant, often considered to be a kind of scallion (Allium fistulosa)".. 1)
De spraakverwarring maakt de beschrijving van deze uisoort lastig. De term bosui duidt niet zozeer op de ui zelf, alswel op de manier waarop deze wordt aangeboden, namelijk in bosjes. En lente-ui suggereert dat dit een product ia dat alleen in de meteorologische lente verkrijgbaar is, maar dat is nauwelijks vol te houden, lente-uitjes worden het gehele jaar door aangeboden, dankzij de ontwikkeling van koudetolerante hybriden (zie hierna), en zo niet uit Europa, dan uit Afrika (Sebegal bijvorbeeld). De term sla-ui duidit op het rauw consumeren van de ui, zowel het groen als de schacht als de ontwikkellde bol, wat overigens geen bol is in de botanische betekenis, maar een verdikking van de schacht.
De botanische naam voor de 'lente-ui', om dat begrip maar te hanteren, is de Allium fistulosum heeft meestal een lage opbrengst en een matige tot slechte kwaliteit. Daarom kiest men voor hybriden die een betere opgrengst geven, een betere smaak hebben of een grotere droogte- en koudetolerantie hebben. 4)De Allium fistulosum hybridiseert gemakkelijk met de wilde soort en met de gewone ui (Allium cepa). Enkele van die hybriden zijn de Allium x profilerum (Egyptische wandelende ui) en de Allium x cornutum (sint jansui). .
Ook de Indonesische sumenep en de Japanse negi zijn hybriden van de Allium fistulosum. Maar ook de Allium chinense, in Japan rakkyo genoemd, is een stengelui. Zijn frisse smaak heeft weinig weg van een uismaak. Het is een eetbare wilde look uit de familie Amaryllis, afkomstig uit China, maar op tal van plaatsen in Azië gecultiveerd. Hij wordt meestal rauw gegeten. Of als pickle.
De Allium fistulosum is een vaste plant met cylindrische holle bladeren die ongeveer even lang zijn als de stengel of schacht. De bloemen zijn wit en zitten in dichte, bolronde hoofdjes. Svenska: piplök, norska: pipeløk, danska: pibeløg, isländska: pipulaukur, finska: pillisipuli. Tekst en bovenste foto door Linn Borgen Nilsen. Andere planten die voor dit doel werden gebruikt zijn de gewone huiswortel (Sempervivum tectorum) en rozenwortel (Rhodiola rosea). Er kunnen zowel praktische als magische motieven achter de teelt op de turfdaken hebben gezeten. De laaggroeiende vorm van de Welshe ui en het gebruik ervan op graszodendaken is niet bekend uit de andere Scandinavische landen. Zeldzame plant bewaard op daken In Noorwegen is de Welsh ui zeldzaam en de verspreiding ervan is gefragmenteerd en beperkt tot een klein gebied. Larsen (2016) rapporteert dat van de nu bekende 49 populaties van Welsh onion er 23 intact zijn, 2 gedeeltelijk intact, 21 uitgestorven, 2 waarschijnlijk uitgestorven en één populatie met een onzekere status. Larsen (2016) schat dat het aantal vindplaatsen de afgelopen 30 jaar met 28% is afgenomen en dat veel oude huizen met graszodendaken zijn verdwenen. Enkele recente activiteiten op het gebied van cultuurhistorisch behoud werken aan het behoud van de oude Welsh onions op turfdaken en sommigen hebben ze op nieuwe daken geplant. In Zweden worden Welsh uien beschouwd als actief geïntroduceerd na 1800 en komen daarom terecht in de categorie “Niet van toepassing” (NA) in de nationale rode lijst. Terwijl we hier in Europa Welsh uien gebruiken als voedsel en specerij, wordt de plant in China en Japan ook gebruikt als medicinale plant. In deze landen worden Welsh uien nog steeds op grote schaal geteeld. Welshe uien zijn opgenomen in de levende collectie van botanische tuinen in Noorwegen met als doel hun behoud te verbeteren.
De in Siberië en Mongolië voor komende Allium altaicum is een licht bolvormende soort, in tegenstelling tot de Allium fistulosum die een rechte, hooguit licht gewelfde schacht heeft. Beide zijn meerjarig en winterhard, bestand tegen matige tot strenge vorst, tot wel -25°. Een essentieel verschil is dat de Allium fistulosum al voor onze jaartelling gecultiveerd is en ondanks zijn grote verbreiding nergens meer in het wild voor komt, terwijl de Allium altaicum uitsluitend in het wild voor komt. Deze wordt alleen lokaal verzameld voor consumptie.
Geboiste uien, bosuien, nemen op de Nederlandse veilingen een bescheiden plaats in. Er bestaan twee vormen, namelijk het zogenaamde voorjaarsbosje met slechts een lichte ui-vorming en de geboste, bijna volgroeide uien welke in de zomer op de markt zijn. Afhankelijk van de prijzen fluctueren de aanvoeren per jaar nogal. Bij lage prijzen wordt in juni al gestopt met bossen; bij hoge prijzen worden soms vanuit percelen zaai-uien nog geboste uien aangevoerd.
Bosuitjes zijn milder van smaak dan onze gewone ui. Ze worden zowel gekookt, gebakken als rauw gegeten. Daarbij wordt de hele ui gegeten, met uitzondering van de onderste halve centimeter direct boven de wortelaanzet. van alle bosui is de Chinese ui (Allium chinense ) de mildste.
Bosui is goed bewaarbaar, gekoeld, omwikkeld met een vochtige doek of dito krant, maar ook in water. Snijd het groen wat terug en doe hetzelfde met de wortels wanneer die te uitbundig aanwezig zijn. Plaats de uitjes rechtop in water en bescherm het bosje tegen uitdogen door het in een papieren broodzak te doen of met een licht-vochtige doek te onwikkelen in een p
In Europees verband wordt een systeem van beschermde soorten gehanteerd voor producten die zich onderscheiden. Voor wat bosuien betreft zijn dat:
De afkortingen PDO en PGI staan respectievelijk voor Protected destination of origin en Protected geographical indication (in het Nederlands “beschermde oorsprong benaming”, respectievelijk “beschermde geografische benaming”). De soort werd vanuit Oost-Azië verspreid over Zuidoost-Azië en in de zeventiende eeuw naar Europa maar is in Azië niet meer in het wild bekend. In Noorwegen kende men tot in de negentiende eeuw de wilde stewngelui, maar inmiddels is deze in de Noorse rode lijst (2021) geclassificeerd als zeer bedreigd. Men plantte er de stengelui op veen- of grasdaken, vermoedelijk om ze weg te houden bij grazende dieren, en bij wijze van bescherming tegen het vlam vatten van het dak. 5) Lente-ui wordt over de hele wereld verbouwd, maar vooral in Azië, van Siberieë tot Indonesië. Ook op het Afrikaanse continent wordt de uisoort in veel landen verbouwd, voor eigen gebruik en voor exportdoeleinden. In veel landen in Azië is de lente-uii de belangrijkste uisoort, belangrijker dan de gewone ui, en wordt als vervanger voor de ui en voor de prei. In China is lente-ui de belangrijkste looksoort, in Japan is het de tweede looksoort naast de gewone ui. In het Oud-Nederlands werd de uisoort ook wel pijpajuin genoemd, een nauwelijks meer gebruikte term, synoniem voor 'stengelui'. Hiermee werd specifiek gedoeld op de een pseudostam (schacht) vormende Allium fistulosum var. caespitosum. Een minder bekende benaming is die van grove bieslook, de Allium fistulosum var. maichuon. Deze wordt gewoonlijk Welsh onion genoemd. Het epitheton fistulosus komt uit het Latijn en betekent hol, doelend op de stengels en bladeren. De naam Welsh onion verwijst niet naar het land Wales, maar is afgeleid van het Duitse woord walsch dat vreemd betekent.Beschermde soorten
De kwalificaties zijn vergelijkbaar met de meer bekende wijn-kwalificaties als “appellation controlé”.
Oorsprong en verspreiding
Taalkundige aspecten, etymologie
Nomenclatuur
Vertaling generieke bos- of sla-ui
Gezondheidsaspecten
Voedingswaarde, gezondheidsrisico's
Samenstelling per 100 gram rauw product
Bronvermelding update maart 2020